Of ik nou wél of niet een natuurmens ben, ik ben er nog niet uit, beste lezers.
Ik werd groot tussen bosrijk groen. Welhaast idyllisch ; ’t kwam aardig in de buurt van ’t peperkoeken huisje.
Ik was er best graag – en het bekwam me. Dit iel, marmerbleek gevalletje transformeerde tot gloedvol blozend. En oeioeiekes, voor de mij dragende ruggen, gezond rondigjes ook nog.
Dat was dus plus. Andere plussen : ik heb een idee waartoe grond en seizoenen in staat zijn. Appetijtelijke paprika’s in de meest uiteenlopende kleuren, om maar iets te noemen. Verder weet ik hoe versche koemelk smaakt, én dat vlees en groente niet zélf netjes geproportioneerd in verpakking gaan wonen – maar via procédés die bar weinig te maken hebben met rozengeur.
Foodbewustzijn is één, maar blijven kon niet. Hoe zenuwstillend bosgeuren en tsjjjiiiiiiiiirrrrrrrrrrrrrrrrrpende krekels ook zijn, ze matchen niet, met ‘dwarsliggende motoriek’.
Bereikbaarheid werd, met ’t oog op zélf huis houden, ’n dingetje. Zo groen dat ik terug naar paleo wilde, om nomade-gewijs mijn kostje bijeen te rapen, was ik allesbehalve. Angstgroen misschien, dat eterij vergaren een Herculesopdracht zou wezen.
Buurt- en andere supers nabij, was wat, om lichaam en ziel bijeen te houden. Dus deed ik voortaan leentje-boom, en was ik mateloos blij, dat ik niet met tuin zat opgezadeld – niet zo’n gazonzitter, ik.
Mettertijd extra bekrachtigd door over-reacting op. Het éne deficiet hief aldus genoeglijk ’t andere op : godsgruwelijk hekel aan eten in het lover.
Alsjebliefheelgraag m’n keuken, waar ’t werkblad en de keukentafel niet verder dan armlengte uit elkaar liggen. Voor mij géén setting waarbij je in de clinch moet met alles dat opwaait. En alles wat zoemt, steekt of kruipt – op, rond of in eten – hoeft ook niet zo, dank je.
Ben ik dan ‘kitchensnob’, het bomengeruis gemis(te) ik deerlijk. Daarom voert m’n eigenste maalstroom me regelmatig naar ’t plaatselijke parkje, waar ik tel hoeveel blaadjes er aan de bomen zitten. Mijn celletjes mogen er wegschieten als elastiekjes, of lekker neerdwarrelen. Ik keer standaard lichter terug. En koeler, bij (deze) hitte.
De erehaag aan bomen, zo hoog dat hun bladerdek al hemelgroeiend naar elkaar toebuigt, geeft én heeft iets vertrouwd veiligs. Bestendig. Net als de tussenstaande verlichting, die toch al drie cijfers op de teller heeft. Ik zit net te bepeinzen, hoe dat zo ging voor de lantaarnopsteker….
Tja, breinkronkels van zomers warm, en vroeg donker …
In ene verschijnselt ’n kleine HP voor me, kompleet met bliksemschichtje op het voorhoofd.
Z’n ‘DA !’ is geen toverspreuk, maar de aanzet naar verstaanbaar Nederlands. Ook code voor : ik zie iets interessants. Zo verrukt zwaait ie, dat-ie niet overend blijft. Ter aarde storten is ’n gave, die we delen. Dus, ik wacht tot ie is rechtgeklommen, om allervrolijkst terug te zwaaien. Dagdag, kleine (gentle)man.
Ten anderen dage is ie ‘r weer, en ik ook. We doorlopen andermaal ’t zwaai-ritueeltje. Erbovenop krijg ik ’n kushandje toegegooid. Mama complimenteert haar hartendiefje, vertederd.
Geduldig wacht ze tot ie is uitgewuifd ; dat geeft mij de tijd om ook ’n zoentje weg te blazen Al half gekeerd naar ’n omegapunt, ontgaat het mams. De kleine Cupido vangt ’t nog nét, kraaiend van plezier. Hihi… lieffff.
Wat een lantaarn al niet brengt, zeg ! Een tochtje in J.K.Rowling’s L(ig)usterlaan …
Vandaar deze Leave a light on.
Lumos !
Voor meer zwijmelplezier, klik hier.