
Afbeelding via Google.
Je kent ze vast wel, die documentaires van NGC. Over de Egyptenaren, pyramides, en de steen van Rosetta. Ik kan ze haast dromen, en toch ben ik telkens weer gefascineerd.
Zo ook door een zwart geverfd leitje. Kinderkunst van mijn hand. Mijn eigenste artefact. Erop staan witroodgroene tekens. Codetaal die z’n gelijke niet kent. Zelfs het geheimschrift op de Rosettasteen is hiermee vergeleken een eitje …
Zoals een ‘echte’ onderzoeker neem ik het onder de loep. Yep. Een neveneffect van teveel historische docu’s kijken.
Eveneens zoals een echte researcher – neem ik aan – zucht ik erbij. Het object is rechthoekig en heeft een zwarte ondergrond die met een olieachtige substantie is afgelakt. Maar meer geeft het ook niet prijs.
Net zoals de profs heb ik nu meer vragen dan antwoorden. Waarom maakte ik het ooit ? Wat mag er voor de drommel toch op staan ?
En de million dollar question : hoe overleefde het een rigoureuze opruimactie van mijn vader ?
En dan plots, onverwacht, is er een doorbraak. Ik draai het leitje om. Op de rugzijde is een papiertje bevestigd met de idealiter op de voorkant te lezen tekst.
Meteen weet ik ook waarom het mijn vaders triage heeft overleefd. Dit is wat er staat.
De hand van mijn vader *
Aan de buitenkant is de hand van mijn vader een polderland, met riet en pluimgras,
blauw gezwollen beken, en hier en daar verstrooid wat zonnebloemen.
Aan de binnenkant is de hand van mijn vader een stafkaart met snelwegen en wandelpaden. Ik vind er altijd de weg op naar huis ….
Ik weet niet of dit ook bij historisch onderzoek hoort, maar ik voel tranen prikken terwijl de tekst aan mijn waterig oog voorbijtrekt.
Ik denk aan de hand van mijn vader en de lacunes in de tekst.
Ze zijn naast de blauw gezwollen beken de zee van tranen nog vergeten. Want momenteel ervaart ie weinig zon. De zonnebloemen zijn geknakt. Tja.
Verdriet brengt je soms naar eilandjes waar je – stafkaart of niet – zomaar niet afkomt. In elk geval op wegen die niet makkelijk begaanbaar zijn.
Ik pink een traantje weg. Dan ruimt de tristesse baan voor een zoetere gedachtenflard.
Een glimlach breekt door. Plots herinner ik me weer wat ik bij deze tekst dacht als klein meisje.
“Goh, wat een geluk dat ik zijn hand kan vastpakken, want ik, de weg naar huis vinden ?! En altijd dan nog … !”
Mijn vader, da’s een wandelende GPS. Drop hem in Jakamakka, aan het eind van de beschaving, of in Weetikwaar, en hij komt terug.
Ik daarentegen heb die inwendige richtingaanwijzers niet, wee ende helaas.
Als “Papa, ik lijk steeds meer op jou” van Stef Bos al voor me op gaat, dan toch zéker niet voor kaartlezen of gevoel voor richting.
Maar mijn vader zou mijn vader niet zijn als hij zich hieraan niet wist aan te passen.
Sinds mijn lerares wiskunde er op een oudercontact in lukte hem heel anders naar mijn ‘mankement’ te laten kijken, is hij radicaal van pad veranderd.
Hij vraagt zich niet meer af waarom het kleinste kind de weg vindt – maar ik dus niet. Blijft onverstoorbaar in de plooi als ik het noorden weer eens kwijt raak – en de andere windstreken ook.
Zijn hand, dat zijn nu plannetjes die op mijn maat gemaakt zijn. Al wéét ik dat hij zich zelfs dan nog afvraagt of ik er wel ga raken.
Ach, vaders.
Maar wat geweldig dat de mijne een krak is in de weg vinden !
————————————————————–
Deze vaderdagtekst is oorspronkelijk van een zekere A.Van Assche. Beetje summier als bronvermelding, maar over meer info beschik ik jammer genoeg niet. Wie het wél mocht weten : plamuur gerust dit gat in mijn cultuur.